Een week thuis nu en er zit al opbouw in mijn kunnen. Het hoofd wil sowieso meer dan het lijf. Dat is onhandig, maar het is wel een goed teken dat de moed er nog altijd in zit. Mijn maag is nog niet zo ver, dat vind ik lastig maar is niet onoverkomelijk. De kracht in mijn rug moet duidelijk weer voorzichtig opgebouwd worden. Steeds als ik wat meer doe, begint het te zeuren en te piepen tussen de schouderbladen. Frustrerend vind ik dat weer. Confronterend ook. Ergens hoop ik nog altijd op een wonder wat dat betreft.
Aan de andere kant wil ik daar helemaal niet over zeuren. Want we hebben het goed samen. De kinderen doen het goed, zijn ontspannen, vrolijk. Lijken meer last te hebben van de coronamaatregelen dan van mijn krakkemikkigheid. Ik ben er tenslotte gewoon weer om tegen aan te praten. Samen een spelletje te doen, schoenen bestellen, kleine dingen regelen. Thuis wordt het weer redelijk normaal.
In het ziekenhuis krijg je te maken met hele schrijnende verhalen. Opnamens van maanden in plaats van weken, rollend van de ene bijwerking naar de andere, onrustige thuissituaties, al jaren van ziekte en ongeluk in het gezin en/of familie achter de rug.
Vanuit mijn raam keek ik op de achterkant van het Wilhelminakinderziekenhuis en het Prinses Maximacentrum (PMC, voor kinderoncologie). Alleen al die aanblik was genoeg om te beseffen dat ik liever was waar ik was, dan aan de overkant. Een aantal keer verscheen er een prachtige regenboog, teken van hoop, over die gebouwen heen. Zo groot dat ik ze niet in het geheel op de foto kreeg. Bijzonder vond ik het stukje regenboog in de donkere lucht, en het zonlicht op het PMC. Zo’n aanblik maakt je stil.
Ik ben een week thuis na een intensieve behandeling. Ga zo met de hond lopen. Alleen. Kinderen en man doen hun ding. We krijgen heel veel lieve berichten, op wat voor manier dan ook, van de mensen om ons heen. Ondanks alles hebben we het goed. Het gáát ook gewoon goed. En dat voelt heel fijn!