Terwijl Stijn zich klaarmaakt om naar bed te gaan, sta ik mijn nagels te knippen bij de wastafel. Dan komt de vraag. ‘Mama, kan er echt helemaal nooit meer iets aan je rug gedaan worden?’ Ik kijk via de spiegel naar Stijn. Hij heeft de klep van de w.c. dichtgedaan en is er echt voor gaan zitten. Ik zie hem peinzend naar mijn rug staren. Er schiet meteen van alles door mijn hoofd, een soort alertheid. Waar gaat dit heen? Ik vertel dat er nu inderdaad niks aan gedaan kan worden maar misschien in de toekomst wel. Dokters vinden steeds weer nieuwe dingen uit. En dat ik naar fysiotherapie ga om zo sterk mogelijk te blijven. ‘Misschien kan je dan weer mee in de achtbaan.’ Stijn kijkt me hoopvol aan. Ah, de achtbaan vraag. Die is vaker voorbij gekomen. Het blijven jongens die jongensdingen willen doen. En daar is mijn lijf niet erg geschikt voor. Ik kan hem gerust stellen door te vertellen dat ik ook heel erg blij word van andere dingen die ik wel kan doen. En dat ik graag een rondje in de achtbaan met hem zou willen maken maar dat ik evengoed niet eindeloos in achtbanen zou gaan.
De volgende dag komt het vervolg. Stijn heeft sportdag van school op een voetbalveld. Ik had gezegd dat hij wel met school mee kon fietsen. Stijn vindt alles gezellig en redt zich meestal wel. Maar deze keer had ik het blijkbaar verkeerd ingeschat. Hij geeft schoorvoetend aan dat hij liever niet met school meefietst. Misschien kan hij met een vriendje mee? Maar gelukkig gaat bij mij een lichtje branden. Dus stel ik voor dat ik hem ook gewoon breng. Dan zegt hij: ‘Ja, maar is dat niet te vermoeiend voor jou, ik wil je niet tot last zijn.’ Hij kijkt me met grote twijfelachtige ogen aan. En ik zie dat ik het juist had. Hij heeft me nodig. Ik kan wel janken. Volgens mij spreek ik nooit uit dat iets me teveel is. Hij weet natuurlijk dat ik rekening moet houden met mijn lijf, even bijtank door een siĆ«sta. Ik kan niet alles weghouden. Ik vertel hem dat als hij mij nodig heeft hij dat moet zeggen. En dat ik wel voor mezelf zorg, dat hij daar niet over na hoef te denken.
We fietsen naar het voetbalveld, waar hij nog nooit is geweest. Hij weet niet in welk groepje hij zit. Of er bekenden bij zitten. Zo groot en toch zo klein.
Een weekje later kom ik toch maar terug op zijn vragen. Zit het dieper dan ik denk of is dit gewoon een toevallige uiting van zijn gevoeligheid. Gelukkig komt het neer op het laatste. ’s Avonds heb ik het er met Alfred over en we komen tot de conclusie dat we vrij relaxed omgaan met de ongemakken. Juist kijken naar de mogelijkheden. We willen dat de kinderen een onbezorgde jeugd hebben en we denken dat we het goed doen. Als ik het aan mijn moeder vertel bevestigt zij wat wij denken. Het gaat goed met de jongens.
Rowan wordt over een paar dagen 12 jaar. Hij zit al een jaar op het voortgezet onderwijs en sinds die tijd vraag ik me af wanneer het moment komt dat hij bewuster wordt van mijn ziekte. Zijn wereld is een stuk groter geworden nu. Hij is net zo gevoelig als zijn broertje maar uit het minder. Wanneer bedenkt hij dat hij mijn ziekte gaat opzoeken op internet? Wanneer ontdekt hij mijn blog? Is hij er dan wel aan toe om al mijn verhalen te lezen?
Het lukt nog steeds om de bloedcontroles bij ze weg te houden. Al vroeg iemand laatst daar uitdrukkelijk naar terwijl Rowan naast me stond. Ze begreep mijn hint niet en dat maakte het alleen maar erger. Onnodige spanning. Moet ik het Rowan toch vertellen, zodat hij het begrijpt als mensen ernaar vragen? Maar ik wil eigenlijk op mijn eigen tijd vertellen als het niet goed gaat. Niet midden op straat. En nu gaat het al zo lang goed. Hoeven we het er thuis niet eens over te hebben. Doen we ook niet.
Loslaten. Meebewegen. Go with the flow. We maken er het beste van!