“Zo, ben je lekker met je drugs aan het spelen?” Rowan komt zondagavond de kamer in terwijl ik mijn pillen voor de hele week uitzet. “Ja, is mijn nieuwe zondagavond hobby”, antwoord ik.
“Hé, acetylsalicylzuur, dat heb ik met scheikunde moeten maken voor een opdracht. Ging niet om het middel zelf hoor, maar om hoe je zoiets documenteert als je het maakt.” Ik kijk hem verbaasd aan. Rowan gooit het woord er vloeiend uit. Als ik zeg dat ik er nog op oefen, krijg ik meteen spraakles. En ja, hij weet ook dat het een bloedverdunner is, maar daar ging het niet om. Vrolijk babbelt hij verder. Acht jaar geleden was hij zwaar onder de indruk van alle pillen die ik moest nemen. Nu lijkt het bijzaak. Sommige dingen wennen uiteindelijk toch.
Waar ik zelf weer aan moet wennen zijn alle bijwerkingen. En niet schrijven als ik onder invloed ben van dexamethason, zoals ik vorige week deed. Geen spullen bestellen tijdens die hyper, zoals ik vorige week deed. En niet ergens vanuit emotie op reageren, zoals ik vorige week deed.
Maandagochtend bracht een vriendin me door de gladheid naar het ziekenhuis. Ze bleef gezellig een poosje zitten. Vindt medische handelingen net zo interessant als ik en dat vind ik leuk, die nieuwsgierigheid. En fijn om te kunnen delen waar ik ben en wat er gebeurt. Ik leek minder last te hebben van alle toegediende middelen dan de vorige keer. Alfred was rond het middaguur weer op locatie en wilde me graag naar huis brengen. Kon hij ook even peilen hoe de vlag erbij hing vermoed ik. En toen begon de tegenstrijdigheid in mijn lijf weer voor de duur van zo’n 5 dagen. Smaakverlies, geen trek, heel veel trek, weeïg, opgeblazen buik, darmen die geremd én gestimuleerd worden, moe en hyper, focus en impulsiviteit. Van vrolijk naar bloed, en bloedchagrijnig. Daarnaast ben ik slap. Elastieken armen en benen. Futloos. Ben één keer in de week ’s nachts een paar uur klaarwakker. Desondanks blijf ik wel op de been. Doe een boodschapje. De was. Ruim wat op. Ben naar fysio geweest. Regel een autotheorie-examen. Kook. Wandel met de hond. Ontvang bezoek. Slaap, droom, zweet veel. ’s Nachts en overdag. Op vrijdag lijkt het voorzichtig wat beter te gaan. Voorzichtig. En vandaag, zaterdag, voel ik me echt weer wat sterker. Vanmorgen mezelf ertoe gezet om wat krachtoefeningen te doen. Wat gaan spieren toch hard achteruit!
Nou, dat was denk ik wel de bijwerkingen riedel. Oja, trillingen in mijn handen. En vannacht de eerste neuropathieklachten. Wat vlakker in mijn opgewektheid. Veel bijwerkingen overlappen elkaar. Komt het niet van het ene middel, dan komt het wel van het andere middel. Of beide. Het went niet, het is niet fijn, maar ook niet ernstig. Als ik dit aan de medici zou voorleggen dan zouden ze concluderen dat ik de kuur goed verdraag. En dat klopt. Het kan flink beroerder. Ik kijk dan ook maar gewoon een eind vooruit, naar de tijd dat dit alleen een maandelijks terugkerend iets wordt. Voor nu leef ik bij de dag en dat gaat goed, vermaak me wel.
Van Rowan kreeg ik vorige week vrijdagavond een berichtje dat hij later thuis kwam na zijn werk, want hij ging nog op side quest. Ik lag in bed en mijn hersens kraakten. Stijn die liep op de overloop dus die riep ik er maar bij voor uitleg. Na wat omslachtig gepraat kwam ik tot een conclusie; “Hij is gewoon de hort op!” Grote ogen, nog net niet rollend, een grijns. Sindsdien ginnegappen ze samen steeds dat ze op side quest gaan. En heb ik binnenpret. Deze twee pubers wennen wél, brengen een hoop gezelligheid en afleiding met zich mee. Laten zich niet kisten door een zwakkere moeder, klagen om het hardst tegen mij wie er de meeste spierpijn heeft, het het zwaarst heeft op school en dat ze nog hélemaal naar school moeten fietsen door de kou (3 km), terwijl ik net terug ben (om half 10) van de fysio (met de fiets) met mijn elastieken benen. Blijkbaar went zo’n moeder met kanker ook.